‘Wat lees je zelf graag?’ vroeg de man. We stonden in een nauwe, bedompte, kelderachtig ruimte van de universiteit, na een forumdiscussie over o.a. homodiscriminatie en wat de Gemeenteraad daaraan denkt te gaan doen. (niets)
‘Ik bedoel,’ vervolgde de man, terwijl hij een pinda nam uit het mini-bakje noten voor ons op de bar, ‘dan heb ik een beetje een idee hoe je schrijft.’
Ik kwam met het lijstje. Nabokov. John Cheever. James Purdy. David Leavitt. Christopher Isherwood. A.M. Homes. En A. Moonen, met zijn zwarte verhalen, erger kan bijna niet, geestiger ook niet.
‘Daar ken ik er geen eentje van,’ zei de man. ‘Ik hou zelf erg van Mulisch. En Nooteboom uiteraard. Schitterend.’
‘O jee,’ zei ik, ‘die ken ik nou weer niet.’
Daarna zwegen we, tot de portier kwam vertellen dat ze nu echt gingen sluiten.